Luswa gaat naar de pygmeeën (2)

28 december 2016 - Kikwit, Congo-Kinshasa

Luswa bij de pygmeeën (2)

Dit is mijn tweede reis naar de pygmeeën. De bagage ligt hoog opgetast op mijn nieuwe motor, die ik (vanwege een faillissement) goedkoop op de kop kon tikken. Weet je dat het meer dan 2 uur kost om alles goed vast te binden? Het is de bagage, en daar bovenop weer wat extra bagage, en dan, aan de zijkanten vastgebonden flesjes met water, motorolie en benzine en allerlei zaken die we in het oerwoud nodig hebben: een machete, een mes, en dan een reparatieset voor de motor, een pomp en een EHBO-setje. Het lijkt nog het meest op een mobiele kerstboom. Aan het stuur hangt een plastic tasje met wat rijst voor onderweg.

We vertrekken al om 7 uur. Het is ruim 250 kilometer naar Oshwe, een groot dorp midden in het eindeloze regenwoud, het belangrijkste bestuurscentrum voor dit deel van het woud dat zo groot is als Nederland. Je verwacht een stad, maar het is een groot dorp, met misschien 5000 inwoners. Ik heb daar met mijn vorige reis wat vrienden gemaakt. Ik heb er zin in hen weer te zien. Bantoes, dat wel. De pygmeeën wonen hoofdzakelijk in hun eigen dorpen, en enkelen aan de randen van de grotere bantoedorpen, om aan te geven dat ze eigenlijk niet meetellen.

Pygmeeën? Dat is een apensoort, zeggen de bantoes die in het oerwoud wonen. Ze worden door de meesten niet als mensen gezien. Ze worden weggejaagd van de markten, uit de scholen en de kerken. “Hier zijn alleen mensen welkom!” Het verwonden of zelfs vermoorden van een pygmee wordt niet als een misdaad beschouwd. Het zijn toch geen mensen, dus de wet geldt niet voor hen. Ik heb er nog een hele klus aan om hen te overtuigen van het tegendeel. Voor God zijn alle mensen gelijk – en voor wie God liefheeft ook.

We rijden met groot licht. Dat is niet vanwege tegenliggers, al kom je af en toe je wandelaars tegen. Maar die horen je al van verre aankomen. Op elke 10 kilometer zie je misschien een fietser, een eenzame gelukszoeker, die met een stapeltje oude kleren wat geld hoopt te verdienen in de dorpen en gehuchten onderweg, of iemand die met gedroogd apenvlees naar de stad onderweg is, om misschien tien tot twintig euro te verdienen per maand. Maar dat licht is nodig voor onszelf. In het oerwoud is het altijd schemerig, vaak lijkt het midden overdag wel nacht. Er dringt op sommige plekken vrijwel geen licht door op de grond.

De weg is toch nog weer slechter dan ik dacht. We schieten maar langzaam op. Hier en daar liggen omgevallen bomen op het pad. Soms kun je daar vlak naast een paadje uithakken. In andere gevallen moet je takken aan beide zijden van de boom opstapelen, zodat je als het ware een brug over de boom maakt. Dat is minder tijdrovend dan de motor afladen, over de boom heen takelen en dan weer alle bagage opladen. En daar ging het mis.oerwoud.4

(Foto: Jean en Luswa (met machete) bij die rotboom>)

oerwoud.5Na het 2e ongeluk

We waren nog niet eens halverwege de tocht naar Oshwe. Alles was nat en glibberig. Het is in november midden in het regenseizoen, een slechte tijd om door het oerwoud te reizen. Ik zou over een omgevallen boom heenrijden. Het voorwiel was al een stuk omhoog, en met mijn voeten had ik houvast tegen de stam van de boom. Ik gaf gas, misschien wat te hard, om de motor aan de andere kant te krijgen. Maar met al het gewicht van de bagage zwiepte het voorwiel omhoog en de motor sloeg achterover. Ik lag eronder. Ik kon mijn rechterhand niet meer bewegen, die maar gas bleef geven. Het achterwiel draaide en draaide, levensgevaarlijk. Gelukkig slipte het wiel. De motor bleef stil liggen, onbeschadigd. De enige die schade had, was ik. Mijn rechterbeen had klem gezeten en deed vreselijk pijn. We besloten die nacht door te brengen in een jagershutje. Vlakbij hadden we jagers ontmoet. Die bouwen kleine optrekjes in het woud om er de nacht door te brengen, met een overdekt vuurtje vlakbij, om de wilde dieren en de roofhordes van rode mieren op afstand te houden. Die roofhordes kunnen je lam prikken met hun gif, om zich daarna met honderdduizenden te goed te doen aan je vlees. Elk jaar komen er zo mensen om in het oerwoud. Soms vindt een moeder nauwelijks meer iets terug van haar baby…

De dag daarna lukte het me weer om op de motor te klimmen. Het ging redelijk. Maar al na 13 kilometer ging het mis. Er viel een enorme regenbui, zo plotseling dat we niet tijdig konden stoppen. In het donkere woud zie je al weinig, maar als er dan ook nog zwarte regenwolken hangen zie je al helemaal niets meer. Maar toch ontwaarde ik ons pad in het licht van de koplamp. Wat ik niet zag in die enorme stortbui, was een boomje, waar het pad zich omheen splitste. De donkergroene bladeren, de donkerbruine bast… Het was onzichtbaar geworden in die plensbui. In volle vaart, nou ja, nog geen 20 kilometer per uur, reed ik tegen het boompje aan en viel in een fractie van een seconde zonder te weten waar ik terecht zou komen. Mijn hoofd - gelukkig met een helm op - kwam klem te zitten onder een lage tak van het boompje. Ik zat zó vast, dat het me niet lukte er op eigen kracht onderuit te kruipen. Goeiemetijden, wat had ik een vreselijke pijn in mijn nek.

We gingen toch maar verder en bereikten Oshwe om 14 uur. We waren halverwege de reis, en nu al gehavend en gebeukt. Gelukkig hadden we warmte-inbrengende massagezalf meegenomen. Jean masseerde elke paar uur mijn nek. Hij is daar een kei in. En ik masseerde mijn zere been. We sliepen in de kerk, die ooit door Jean in Oshwe is gebouwd. Jean is een echte evangelist en gemeentestichter. De mensen waren blij hem weer te zien. Natuurlijk moesten we een bijbelstudie geven, die avond. Maar we besloten, ondanks pijnen en regen, de volgende ochtend verder te reizen. Er stond nog veel werk te wachten. Wie een ideaal wil realiseren, moet niet janken. Op naar onze vrienden onder de pygmeeën!

(rest volgt)